Inhoud

Proloog

Hoofdstuk I – Voorbij goed en kwaad

  • Salome vs Elektra
  • Het Turijns paard
  • Dostojevski’s gedachtenexperiment

Hoofdstuk II – Emancipatie van de dissonantie

  • Doctor Faustus
  • 1913
  • Les demoiselles d’Avignon

Hoofdstuk III – Van het urinoir naar 4’33”

  • Abstract expressionisme
  • Minimalisme
  • Made in China
  • Ontleding van de Duitse ziel
  • Altruïsme ten tijden van individualisme

Hoofdstuk IV - Hedendaags absurdisme

  • Camus
  • Slotakkoord



Proloog


Dit essay beschrijft een zwerftocht door alles wat me bezig houdt en inspireert. Dit schrijven fungeert uiteindelijk als een soort kapstok waaraan ik mijn eigen werk ophang. Al het beeldmateriaal bij dit essay is van eigen werk. Soms voltooid, en soms de eerste aanzetten tot nieuw werk.

Aangezien de kans aanwezig is dat u mij nog niet kent gebruik ik de proloog eerst maar eens even om mezelf voor te stellen. Daarna zal ik u niet al teveel vervelen met mijn levensverhaal. Wel zal ik bij het gros van wat ik hier bespreek reflecteren op mijn eigen leven en werk maar ik zal zeker proberen om niet te diep op het zijn van mij als persoon maar meer over wat mij drijft in te gaan. De essentie van dit essay is het bespreken van beeldende kunst, literatuur, filosofie en wetenschap en hoe die elkaar kunnen beïnvloeden en hoe die mij beïnvloeden. Misschien biedt het u ook nieuwe inzichten met betrekking tot deze onderwerpen. Ik wil graag benadrukken dat dit schrijven niet tot stand is gekomen om als een soort pseudo intellectuele prietpraat over te komen want daar hebben we tenslotte Thierry Baudet al voor.

In eerste instantie ben ik beeldend kunstenaar. “In eerste instantie” omdat voor zover mijn herinneringen terug gaan ik al bezig was met tekenen en schilderen. Dat zal misschien niet veel verschillen van de meeste kinderen maar het feit dat ik daar op een latere leeftijd mijn brood mee ben gaan verdienen maakt mij tot een kunstenaar mijns inziens. Naast beeldend kunstenaar ben ik in januari 2000 binnen de muziek industrie gaan werken. Ik heb werk gedaan als geluidstechnicus en (tour)manager voor veel Nederlandse acts. Ik ben op jonge leeftijd al verslingerd geraakt aan muziek al merkte ik wel dat ik naar andere muziek luisterde dan mijn leeftijdsgenoten.


Ik heb dus een buitengewone fascinatie voor muziek. Tijdens mijn werk laat ik me dan ook veelal leiden door de muziek die ik luister. Door dit gegeven ben ik zeer geïnteresseerd geraakt in de relatie tussen muziek en beeldende kunst. Later kwam daar de invloed van literatuur en wetenschap in relatie tot muziek en beeldende kunst bij. Maar vragen als: ‘Wat is de invloed van muziek op het creatieve proces?’, ‘Zijn schilderijen goede onderwerpen om muziekstukken bij te maken?’ en vooral; ‘Zijn er bekende voorbeelden van beeldend kunstenaars, schrijvers, wetenschappers en componisten die elkaar beïnvloed hebben?’ zijn de belangrijkste redenen voor het schrijven van dit essay. Wat betreft muziek blijft het bij mezelf meestal bij het overnemen van het gevoel of de emotie van het muziekstuk. Soms echter, en dat is waar het mij hier om gaat, gebruik ik alle elementen van een muziekstuk ter inspiratie. Zo laat ik het verhaal wat de componist wil vertellen zien in mijn schilderij, ik werk op het ritme van de muziek en probeer mijn kleurgebruik af te stemmen op de tonaliteit van het stuk. Ik luister voornamelijk naar de avant-garde componisten als ik werk. Stravinsky, Schönberg, Varèse, Boulez, Cage, Glass en Louis Andriessen zijn voor mij hiervan de belangrijkste voorbeelden. U zult dan ook begrijpen dat atonaliteit, polyritmiek en dissonantie belangrijke ingrediënten zijn voor mijn werk. In mijn werk is de invloed van schrijvers en wetenschappers misschien nog wel duidelijker zichtbaar. De invloed van bijvoorbeeld filosofie en de psychoanalyse ligt in mijn werk meer aan de oppervlakte.

Om u een idee te geven van mijn ontwikkeling als mens is het goed om te weten dat toen ik een jaar of zestien was ik voor het eerst Voorbij goed en kwaad van Friedrich Nietzsche las. Buiten dat dit werk een enorme invloed op mijn leven heeft gehad is het ook onvermijdelijk dat die invloed terug te vinden is in mijn schilderkunst. Na het lezen van Voorbij goed en kwaad was het hek van de dam. Eerst volgde Franz Kafka toen James Joyce en na Nabokov het geijkte Russische repertoire. Ik kwam er al snel achter dat ik om me hier doorheen te kunnen worstelen een soort van mentor nodig had die me bij de hand zou nemen. Dat werd de joodse in Oostenrijk geboren psycholoog en denker Sigmund Freud. Met zijn theorieën in de hand leerde ik de literatuur waar ik me op gestort had beter te begrijpen. Bij de verdieping voor dit essay in bijvoorbeeld de theorieën van Freud en de filosofie van Nietzsche werd ik als vanzelf ook aangezet tot het maken van nieuw werk. Wat mij het meeste opviel tijdens mijn onderzoek voor het schrijven van dit essay was de ongelooflijke invloed van Freud op kunst.


Psychoanalytic interpretation of the origin of family | Oil on canvas | 57 x 77 cm

Het maken van kunst zit bij mij wel in de familie. Mijn opa van moeders kant was een begenadigd kunstenaar en zijn zoon evenwel. Onbewust heeft dit mij altijd doen geloven dat een carrière in de kunst zeker tot de mogelijkheden behoord. Mijn passie voor beeldende kunst, muziek en literatuur heb ik niet echt van mijn ouders meegekregen maar misschien ben ik daar onbewust toch via andere familiebanden mee in aanraking gekomen. Het feit dat ik autonoom werk en tot in het diepste van mijn vezel autonoom handel ligt zeker wel ten grondslag aan mijn opvoeding. Ik zal niet zeggen dat ik in mijn gezin het schoolvoorbeeld voor geschoteld kreeg van hoe het niet moest maar ik wist wel zeker dat ik het zelf allemaal wel anders wilden doen. Ik heb absoluut liefdevolle ouders en ben met veel liefde opgevoed. Geenszins leek mijn relatie met mijn vader dan ook op die van Franz Kafka met zijn vader maar ik herken wel het feit dat de ambitieuze plannen van de vader behoorlijk stagnerend kunnen werken. Mijn vader was niet dominant maar worstelde zelf wel met het feit dat hij zelf nooit scholing heeft gehad en daarom niet dezelfde kansen kreeg als andere, in zijn ogen, minder bekwame mensen in zijn omgeving. Afgunst en negatief praten over andere was hier het gevolg van en dat is wel iets wat altijd aanwezig was binnen ons gezin. Het voelde alsof mijn vader het in zijn eentje tegen de hele wereld op moest nemen. Alleen zijn gelijk telde en hij wist het beter dan andere. Omdat ik dit met de paplepel ingegeven kreeg heb ik hier ook wel eens de nijging toe. Ik ben dan ook mijn leven lang aan het knokken om dat stukje achter me te laten. Dit is mijn vader op latere leeftijd overigens ook gelukt waardoor de band nu beter is dan ooit tevoren. Systemisch gezien zouden hier trekjes van Raskolnikov uit voort kunnen vloeien. Het plegen van een dubbele roofmoord buiten beschouwing gelaten natuurlijk maar in Misdaad en straf beschrijft Dostojevski dat Raskolnikov suggereert dat sommige mensen zo geniaal zijn dat wetten die zijn bedacht door middelmatige mensen niet op hen van toepassing zijn.

Zowel ik als mijn vader hebben nooit de wet overtreden en zien onszelf zeker niet als übermensch maar ondanks de druk van mijn vader zag ik de noodzaak van het afronden van mijn studie niet in omdat ik het toch allemaal wel wist en ik zou toch wel bereiken wat ik wilde bereiken. Of je nou Raskolnikov, mijn vader, ik of ieder ander mens op aarde bent, allen zijn we uit op de wil tot macht. Dit is wat ik op zestien jarige leeftijd las in Voorbij goed en kwaad. Deze ‘macht’ kent vele gezichten maar hier signaleren we haar misschien wel onder de naam ‘erkenning’.

Dit gegeven sluit ook wel aan bij de boodschap achter mijn favoriete film, La Grande Bellezza. Mijns inziens kun je film als een pleidooi voor pretentieloos je best doen beschouwen. Zo wijst in mijn favoriete scene de protagonist Jep in een haarscherpe analyse zijn vriendin op het feit dat haar oordelen over anderen er slechts toe dienen om haar eigen onzekerheden en leugens te verbloemen. In een pijnlijk accurate monoloog van enkele minuten ontmaskerd Jep die vriendin, om haar vervolgens te vragen de vriendengroep voortaan met meer affectie te bezien.

In La Grande Bellezza moeten alle personages met pretenties het ontgelden. Eén voor één staan ze voor gek. Of het nou gaat om de kunstenaar die opzettelijk tegen een stenen muur aanloopt, de toneelschrijver die niet los komt van zijn pseudo literaire probeersels of de waarzegger die zich achter loze kreten verschuilt, allen zijn ze in Jep’s ogen bij zichzelf weg aan het raken doordat ze alleen maar quasi-intellectueel over willen komen behalve het jonge meisje dat weigert op te treden omdat ze liever wil spelen. Uiteindelijk maakt juist zij, huilend, het mooiste kunstwerk.

I    Voorbij goed en kwaad


Begin twintigste eeuw liet de wereld van de intellectuele ontwikkelingen een doorbraak zien die een geheel andere kijk gaf op de wereld en de plaats van de mens daarin. In 1900 verscheen in Wenen een boek dat de manier waarop de mens over zichzelf dacht compleet zou veranderen. Het werk heette Die Traumdeutung en de auteur was een uit Oostenrijk afkomstige 44- jarige joodse arts, Sigmund Freud. Die Traumdeutung was uiterst omstreden en volgens velen ronduit aanstootgevend.

Freud beschouwde Die Traumdeutung terecht als zijn belangrijkste werk. De vier basisconcepten van zijn theorie over de menselijke natuur worden hier voor het eerst in hun samenhang behandeld: het onbewuste, verdringing, infantiele seksualiteit, en de drie lagen van de psyche: het ego (het zelfgevoel), het superego (in brede zin: het geweten) en het id (de elementaire biologische uiting van het onbewuste). Freud vatte zijn eigen werk op als een uitwerking van de biologische theorieën die geïnspireerd waren op Darwin.

Voor mij is het werk van Freud belangrijk omdat ik altijd bezig ben om de positie van de mens in deze maatschappij te definiëren. Ik kan wel zeggen dat er enig engagement in mij schuilt. Maatschappij kritische kunst boeit me dan ook altijd wel. Ik ben niet zozeer iemand die zich luidkeels uit tegen de misstanden in de wereld maar meer iemand die onderzoekt wat mensen drijft tot deze misstanden. De theorieën van Freud, Nietzsche en Darwin helpen mij min of meer bij het begrijpen van de complexiteit van de mens. Hun invloed op mijn werk is dan dus ook onvermijdelijk. Freuds idee van het onbewuste vind ik een interessant gegeven waar ik veel mee experimenteer. Mijn persoonlijke toepassing houdt in dat ik bij het maken van abstracte schilderijen zoveel mogelijk een situatie probeer te creëren waarbij ik een beroep doe op het onbewuste. Aan de hand van de bekende ijsbergmetafoor van Freud spreek ik dus het deel dat zich onder de waterspiegel bevind aan. Waar de surrealisten het onbewuste proberen uit te beelden door een droomwereld te schetsen spreek ik alleen mijn innerlijke onderbewustzijn aan om in een andere sfeer te geraken. Ik beschouw deze manier van werken als een soort van zelfonderzoek. Het heeft me geleerd dat er weinig verdringing in mijn onbewuste naar de oppervlakte lijkt te komen. De werken die ik vanuit mijn onbewuste maak zijn vaak zachter, zelfs frivoler van kleur en intensiteit dan de werken die ik met volle bewustzijn maak. Dit komt waarschijnlijk omdat op die ijsberg engagement loert. Daar spelen de zorgen om de wereld en de maatschappij waarin wij leven een rol.


Sigmund | Olieverf op papier op linnen | 100 x 80 cm


Oedipus Rex | Olieverf op linnen | 150 x 120 cm

Sigmund Freud was een denker die ons hielp te begrijpen waarom onze levens en relaties vol verwarring zitten. Hij leerde ons waarom het leven zwaar is en hoe we daar mee om moeten gaan. Freud was ondanks zijn succes zelf vaak ongelukkig. Hij beschouwde zichzelf dan ook als zijn belangrijkste patiënt. Freud stelde dat we allemaal worden gedreven door het lustprincipe, die ons eenvoudige fysieke en emotionele beloningen geeft en ons weg houdt van onaangename dingen zoals somberheid en discipline. Als zuigelingen worden we niet zozeer geleid door het lustprincipe betoogde Freud maar als we ons geen beperkingen opleggen ten aanzien van ons lustprincipe dan kan dit tot gevaarlijke en roekeloze situaties leiden in ons volwassen leven zoals bijvoorbeeld; nooit meer werken of veel te veel eten of vanuit Freud’s oogpunt misschien wel het meest beruchte; seks hebben met je eigen familieleden. We moeten ons aanpassen aan wat Freud het realiteitsprincipe noemt. Hoewel we allemaal moeten buigen voor het realiteitsprincipe, geloofde Freud dat er goede en slechte aanpassingen bestonden. Hij riep de problematische gevallen van aanpassing uit tot neurosen. Neurosen zijn het resultaat van slechte vormen van onderdrukking ten aanzien van het lustprincipe. Freud beschreef een conflict tussen de drie delen van onze geest. De ID, gedreven door het lustprincipe, het superego, gedreven door wil om het juiste te doen volgens de wetten van de maatschappij, en het ego die als het waren moet bemiddelen tussen deze twee. Om deze dynamiek beter te begrijpen drong Freud er op aan om terug te gaan naar de oorsprong van onze neurosen in onze kindertijd. Als we oproeien gaan we eerst door wat Freud noemt; de orale fase, waarin we omgaan met alle gevoelens die te maken hebben met inname en eten. Als onze ouders niet oppassen kunnen we hier allerlei neurosen opdoen. We kunnen genoegdoening halen uit het weigeren van eten of voedsel gebruiken om ons te kalmeren, comfortfood. Daarna komt; de anale fase. We noemen dit ook wel de fase waarin we leren zinnelijk te worden. In deze fase vertellen onze ouders wat we wel en niet mogen. Dit is tevens ook de fase waarin we testen wat de grenzen zijn aan het ondermijnen van het ouderlijkgezag. Ook hier geldt dat als dit fout gaat en we dus niet gevoelig zijn voor de autoriteit van onze ouders of niet inzien dat dit voor onze eigen bestwil is dat ook dit voor problemen kan gaan zorgen in ons volwassen leven.

Zo kunnen we bijvoorbeeld onze ontlasting in gaan houden uit verzet, wat ertoe kan leiden dat we later als volwassenen moeilijk in staat zijn om te delen of om onszelf over te geven. Daarna komt de fallische fase. Die duurt ongeveer tot het zesde levensjaar. Freud shockeerde zijn tijdgenoten door te stellen dat kinderen ook seksuele gevoelens hebben. Kinderen richten in de fallische fase die gevoelens naar hun ouders. Zij zijn voorhanden en hebben ook nog onvoorwaardelijke liefde voor het kind. Dit is natuurlijk Freud’s welbekende Oedipuscomplex. We zouden onbewust voorbestemd zijn om de ene ouder lief te hebben en de andere te haten. Dit leidt tot jaloezie en woede maar ook tot schuld en schaamte vanwege deze woede. Dit kan op haar beurt later weer leiden tot verstoord gedrag bij het aangaan van liefdes relaties. Omdat we in deze fase leren dat liefde en seksualiteit gescheiden moeten blijven komt het vaak voor dat hoe meer we van iemand gaan houden, hoe minder prominent de rol van seks zal zijn. Hier gaat namelijk de intensiteit van de liefde lijken op de liefde die je voor je moeder of vader voelt.

Freud stelt dat de maatschappij ons wel veel dingen biedt maar ons ook veel dingen oplegt. We worden geacht maar één partner te hebben, incest mag niet en we moeten werken voor ons geld. We worden geacht al onze directe verlangens te onderdrukken. Volgens Freud zijn maatschappijen zelf neurotisch. Zo functioneren ze en daarom zijn er ook constant oorlogen en andere politieke problemen. Freud ontwikkelde een behandeling voor al deze neurosen en zo kwam hij met de psychanalyse. Hij dacht dat met een goede analyse hij kon achterhalen wat er speelde en dat men zo in staat zou zijn om zich aan te passen aan de moeilijkheden waar zij mee te maken hadden. In zijn sessies analyseerde Freud een aantal dingen zoals dromen die hij zag als wensvervullingen. Daarnaast keek hij ook naar versprekingen. Hier komt de term Freudiaanse verspreking vandaan.


Droomduiding No. 1 | Olieverf op linnen | 80 x 120 cm

Freud gebruikte ‘vrije associatie’, waarbij hij de patiënt vroeg alles te zeggen wat er in zijn of haar hoofd opkwam. Zo ontdekte Freud dat mensen zich, mits in de juiste situatie gebracht, totaal vergeten gebeurtenissen uit hun vroegste jeugd kunnen herinneren. Hij kwam tevens tot de conclusie dat zulke gebeurtenissen, ook al waren ze vergeten, door konden werken in het latere gedrag van mensen. Daarmee was het concept van het onbewuste en van repressie geboren. Verder constateerde Freud dat de herinneringen die met behulp van vrije associatie met moeite naar boven kwamen, veelal seksueel van aard waren. Toen hij ook nog vaststelde dat het ‘herinnerde’ meestal helemaal niet had plaatsgevonden, ontwikkelde hij de theorie van het Oedipuscomplex. Dat wil zeggen dat hij de verhalen van zijn patiënten over pijnlijke, ongeoorloofde seksuele ervaringen opvatte als een code waaruit bleek wat mensen wilden dat er gebeurde. En het feit dat die herinneringen betrekking hadden op de vroegste jeugd toonde aan dat kleine kinderen een seksuele fase doormaken. Gedurende die fase, betoogde Freud, voelt een jongetje zich aangetrokken tot zijn moeder waardoor hij zich een rivaal van zijn vader voelt (Oedipuscomplex), terwijl een meisje zich tot haar vader aangetrokken voelt (het Elektracomplex). Dit patroon zou volgens Freud mede bepalend zijn voor het karakter en zo het hele leven een rol blijven spelen. De theorieën van Freud zouden een belangrijke invloed blijken binnen de twintigste-eeuwse kunst. Een duidelijk voorbeeld daarvan is te vinden in het werk van Richard Strauss.

Salome vs Elektra


De wereldpremière van de opera Salome van Richard Strauss op 9 december 1905 in Duitsland zou een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van het modernisme inluiden. Salome was gebaseerd op het gelijknamige toneelstuk van Oscar Wilde. Het toneelstuk is een modernistische interpretatie van het Bijbelverhaal over Herodes, Salome en Johannes Doper. Omdat het plot van het stuk laat zien dat Salome’s verzoek om het hoofd van Johannes de Doper te brengen voortkomt uit seksuele perversiteit was het, zeker in die tijd, zeer controversieel. In het begin van de twintigste eeuw was de invloed van Freud op veel vlakken binnen de kunst goed merkbaar. Naast het verhaal maakte de muziek van Strauss het geheel nog schokkender. Bij de eerste uitvoering van de opera in Oostenrijk zaten onder andere Puccini, Mahler, Schönberg en een zekere Adolf Hitler in de zaal. De Oostenrijkse première vond plaats in Graz omdat het stuk in Wenen verboden werd.

Salome is voor mij een belangrijk muziekstuk. Ik was op jonge leeftijd, twaalf jaar, al behoorlijk verslingerd aan opera. Dit beperkte zich in die periode echter voornamelijk tot de Italiaanse opera’s van Verdi, Rossini maar vooral Puccini. Ik begreep uiteraard totaal niet waar men over zong maar de klank waarmee de dramatiek werd overgebracht ontroerde mij. Vooral de vertolkingen van Luciano Pavarotti en Maria Callas gingen bij mij door merg en been. Vanaf mijn twaalfde tot op de dag van vandaag ben ik totaal verslingerd aan Pavarotti en ik vind het één van de mooiste stemmen, misschien wel de mooiste, die ik ooit gehoord heb. Weinig kan mij meer beroeren dan Pavarotti die ‘E lucevan le stelle’ ten gehore brengt. Echter bij Salome vond ik iets waar ik onbewust naar op zoek bleek te zijn. Ik wilde dat dingen gingen wringen en niet te gepolijst waren. Dit was ook de periode dat ik de muziek van Frank Zappa leerde kennen. Strauss was voor mij de eerste aanraking met het modernisme binnen de muziek.



Elektra | olieverf op linnen | 100 x 70 cm


Anna O. | Olieverf op linnen | 100 x 100 cm

Later zag Strauss het toneelstuk ‘Elektra’ van Hugo von Hofmannsthal en was er zeer door geboeid. Naar aanleiding van het toneelstuk ‘Elektra’ vroeg Strauss von Hofmannsthal om voor hem het libretto voor zijn nieuwe opera te schrijven. Uit de eerste samenwerking tussen componist en librettist kwam de opera ‘Elektra’ voort, die nog intenser en gewelddadiger was dan Salome. Strauss en von Hofmannsthal wilden met Elektra hetzelfde doen als de expressionisten van ‘Der Blaue Reiter’ (onder andere Kirchner en Kandinsky) met de schilderkunst hadden gedaan. Door onnatuurlijk kleurgebruik, vertekende vormen en onverwachte combinaties van afbeeldingen wilden zij de perceptie van de toeschouwer op de werkelijkheid veranderen. Ook von Hofmannsthal had het werk van Freud gelezen. Vooral de invloed van Die Traumdeutung was merkbaar in diens werk. Zo had Elektra een aantal symptomen gemeen met Anna O., de beroemde patiënt van Josef Breuer, door hem beschreven in het samen met Sigmund Freud gepubliceerde boek Studien über Hysterie (1895). Dit geldt als het eerste echte voorbeeld van psychoanalyse. Anna O. was het pseudoniem van de Joods-Oostenrijkse Bertha Pappenheim (1859–1936). Vele jaren eerder schreef Richard Strauss een symfonisch gedicht geïnspireerd op de filosofische roman Also sprach Zarathustra van Friedrich Nietzsche.



Het Turijns Paard


In het jaar 1900 stierven twee mannen die symbool stonden voor een bepaalde cultuur. Op 30 november stierf op 44-jarige leeftijd Oscar Wilde. Maar in het kader van dit schrijven, is het overlijden van, groot Wagner liefhebber, Friedrich Nietzsche op 25 augustus een minstens net zo belangrijke gebeurtenis. Op 56-jarige leeftijd overleed hij krankzinnig. Nietzsche heeft ontegenzeggelijk een enorme invloed gehad op het denken van de 20e eeuw. Als leerling van Arthur Schopenhauer gaf Nietzsche een moderne, post darwinistische draai aan diens pessimisme.

Toch was Nietzsches geest toen hij overleed al geruime tijd aangetast doordat hij leed aan syfilis. De eerste tijd was hij volkomen in de war. Hij leed aan ernstige waanbeelden. De wanen gingen gepaard met aanvallen van razernij maar geleidelijk aan werd hij rustiger. Totdat op 3 januari 1889 de op dat moment in Turijn wonende Nietzsche getuige was van een mishandeling van een paard op het Piazza Carlo Alberto. Het greep Nietzsche zo aan dat hij het paard te hulp schoot en ter bescherming zijn lichaam om het paard heen sloeg. Dit was ook precies het moment waarop de filosoof volledig instortte. Eenmaal uit de inrichting ontslagen, werd hij eerst verzorgd door zijn moeder en daarna door zijn zus. Elisabeth Föster-Nietzsche nam de verspreiding van de filosofie van haar broer actief ter hand. Ze behoorde tot de kring rond Richard Wagner, waar ze ook haar echtgenoot, Bernard Förster, had ontmoet. Om te schetsen wat voor kring dit was: In 1887 had Förster het bizarre plan opgevat een kolonie van Arische Duitsers in Paraguay te vestigen. Het moest de eerste stap worden op weg naar de her kolonisatie van de Nieuwe Wereld door raszuivere ‘Noord- Europese pioniers’.


Breakdown | Olieverf op linnen | 80 x 160 cm

Het utopische project liep uit op een ramp, en Elisabeth keerde terug naar Duitsland (Bernard pleegde zelfmoord). Niet van haar stuk gebracht door de ervaring, begon ze de filosofie van haar broer te promoten. Na haar moeder te hebben gedwongen haar als enige beheerder van diens nalatenschap te erkennen, zette ze een Nietzsche- archief op. Ze redigeerde zijn teksten maar zo dat die sterk gesimplificeerd en ongenuanceerd in de openbaarheid kwamen. Wat politiek gevoelig lag of al te omstreden kon zijn, hield ze achter. Maar wat ze wel publiceerde was nog controversieel genoeg. Zijn kerngedachten was, ook al was Nietzsche allesbehalve systematisch te werk gegaan, dat de hele geschiedenis als een metafysische strijd tussen twee groepen moest worden gezien. Enerzijds waren er diegenen met de ‘Wille zur Macht’, dat wil zeggen met de noodzakelijke levenskracht om de dominante waarden te scheppen. Aan de andere kant stonden degenen die het aan die wil ontbrak, waarbij Nietzsche vooral dacht aan de massa die met de democratie was opgekomen.


Turin Horse | olieverf op linnen | 100 x 100 cm

‘Zij die zwak in het leven staan , verarmen de cultuur, ‘schreef hij, ’zij die sterk in het leven staan ,verrijken haar.’ Alle beschaving was volgens hem te danken aan de ‘roofdieren’ wier wilskracht en machtsdrift nog ongebroken was, die zich op de zwakkere, vreedzamere rassen storten…op rijpe, oude culturen, waarvan zelfs de laatste vitaliteit nog opflakkerde in enorme explosies van geest en corruptie. De roofdieren noemde hij Ariërs. Zij zouden de heersende klasse of kaste worden, en: ‘de adellijke kaste is altijd een barbaarse kaste.’ Simpelweg omdat zij vitaler en energieker waren, meende Nietzsche, waren zij ‘completere mensen’ dan de ‘geblaseerde geciviliseerde’ die zij zouden onderwerpen. De energieke edelen ‘scheppen spontaan de waarden’ voor zichzelf en de rest van de samenleving. De ‘aristocratische klasse’, zei hij, geeft zelf de definities van goed en slecht, eer en plicht, waar of onwaar, mooi of lelijk, en als veroveraar legt ze die opvattingen op aan de overwonnenen. Hij geloofde dat de natuur het zo wilde. De moraal is echter ‘bedacht door de lagere klassen’. Zij zou voortkomen uit wrok en de deugden van het kuddedier voeden. Voor Nietzsche ‘ontkent de moraal het leven’. De moralistische, gekunstelde beschaving – ofwel ‘de westerse mens’ – zou onvermijdelijk tot het einde van de mensheid leiden. Dit was zijn beroemde aankondiging van ‘de laatste mens’.

Ik was in de jaren negentig een tiener die zich redelijk druk maakte om misstanden in de maatschappij. Tijdens mijn middelbare schoolperiode waren de geschiedenislessen de hoogtepunten van de week voor mij. Ik wilde begrijpen waarom mensen zich steeds weer van de ene in de andere oorlog storten. We hadden net de Golfoorlog (1990-1991) gehad en het conflict in Joegoslavië (1991-2001) was op zijn hoogtepunt en voelde voor mij als de aankondiging van een nieuwe wanorde. Het pessimisme kreeg meer vat op mij. Ik was absoluut een vrolijke jongen maar ik was ook vol scepsis ten aanzien van de mens en haar rol op Aarde.

Een terugkerende zorg die me nog steeds niet los laat is het Midden-Oosten conflict en de gevolgen daarvan. Al tientallen jaren is dit een katalytische reactie van haat en terreur. De westerse steun voor het Israëlische imperialisme drijft de Arabieren in de regio en daarbuiten tot wanhoop.







IN PROGRESS


The imaginary iterpretation of the west bank barrier | Oiliverf op linnen | 150 x 120 cm

Ik had net Joseph Conrad’s Hart der duisternis (1902) gelezen en was veel bezig met het koloniale verleden van mijn eigen vaderland. Nietzsche geloofde dat de menselijke roofdieren de wereld vooruit hielpen. Dat de daadkracht en de overlevingsdrang van de mens ons niets dan goeds zou brengen. Begin twintigste eeuw vierden dit roofdierinstinct hoogtij. De roofzucht van de imperialisten was vooral merkbaar in Afrika. De ‘wil tot macht’ was daar vrij eenvoudig in de praktijk te brengen. Joseph Conrad verzette zich fel tegen de plundertochten op andere continenten. Nadat Conrad jarenlang zelf op koopvaardijschepen had gevaren bleef hij vanaf 1894 voorgoed aan het Engelse wal om een leven als schrijver op te bouwen. Voor ons een zegen want wat kon die man prachtig schrijven. In Hart der duisternis verteld kapitein Marlow over diens zoektocht naar de mysterieuze Kurtz, de diep in het binnenland van Congo verdwenen vertegenwoordiger van een Europese handelsmaatschappij. In al zijn boeken onderzocht Conrad de breuklijnen tussen enerzijds de optimistische wetenschappelijke en technische vooruitgang en anderzijds het pessimisme over de menselijke natuur. Tien jaar voordat Conrad Hart der duisternis schreef verbleef hij zes maanden in Belgisch Congo. Al die jaren bleven de ervaringen in Congo in zijn achterhoofd zitten, wachtend op de inspiratie om tot literatuur omgetoverd te worden. In Hart der duisternis staat Kurtz symbool voor heel Europa. De imperialistische beschavingsmissie die in het boek beschreven wordt mondt uit in plundering. Zoals Conrad het verwoorde: ‘De smerigste plundertocht die ooit op het geweten van de mensheid heeft gedrukt’. Nu is het duidelijk wat Conrad met het boek wilde vertellen maar in 1902 riep het boek onmiddellijk weerstand op. Conrad werd gezien als racist die de barbaarsheid van de autochtone bevolking belachelijk maakten en het mensonterende gedrag van de kolonisten verheerlijkte. Niets is echter minder waar. Wat je ook kan zeggen over de personages in het boek, het is duidelijk dat Conrad niets moest hebben van de koloniale racisten die destijds Afrika en haar bewoners uitzogen.

Na het lezen van dit boek is bij mij pas echt het besef gekomen waartoe de mens in staat is. De horror van ons koloniale verleden heeft zijn sporen bij mij en dus ook in mijn werk nagelaten. Darwin was de eerste die mij liet inzien waar deze barbaarse oerdriften vandaan komen. De mens zien als een roofdier maakt het voor mij allemaal wat makkelijker te begrijpen. De laatste woorden van Kurtz, ‘De verschrikking! De verschrikking!’ laten op een huiveringwekkende manier zien waar het sociaaldarwinisme maar al te gemakkelijk toe kan leiden.


The unbearable representation of life | Olieverf op linnen | 120 x 90 cm

Mijn nieuwsgierigheid naar de aard van de mens zette mij ook aan tot het onderzoeken van de geest van Hitler. Wat dreef hem, hoe dacht hij, zou dat voor iemand als ik te begrijpen zijn? Ik hoorde geluiden dat Hitler met de filosofie van Nietzsche in de hand te werk was gegaan maar kwam er al snel achter dat Nietzsche als het ware een theorie uiteenzette over hoe het komt dat mensen tot deze wandaden in staat zijn. Dit hielp mij op dat moment enorm en ik omarmde het werk van Nietzsche volledig en ik val er nu nog steeds vaak op terug. Ik denk wel dat het pessimisme nog vaak doorschemert in mijn werk. Mijn ware pessimisme ligt in het feit dat alles wat de Verlichting ons heeft gebracht steeds verder van ons verwijderd lijkt te raken. Het lijkt of globalisering tegenwoordig synoniem staat voor Amerikanisering. Sinds de val van de Muur heeft het idealisme steeds meer plaats gemaakt voor het kapitalisme. Gedreven door dit kapitalisme is het westen overal ter wereld haar liberale democratie gaan opleggen. Wat overblijft is een dictatuur van de meerderheid die de minderheid blijft onderdrukken. ‘Alle menschen werden brüder’ stelde Beethoven in zijn negende symfonie. Echter ik heb daar steeds minder vertrouwen in, maar wat is mijn plek in dit geheel? Wie ben ik? Ik ben een nihilist. Maar dan wel een nihilist zoals Toergenjev het in zijn boek Vaders en zonen voor het eerst in positieve zin gebruik. In dit boek geeft protagonist Bazarov de volgende definitie: “een nihilist is iemand die niet buigt voor autoriteit, iemand die geen principe op goed geloof aanneemt, hoe goed of eerbiedwaardig het ook moge zijn” maar ben ik ook een idealist? Dat was ik ooit wel maar van die idealist in mij is niet zo gek veel meer over. Ik geloof er steeds minder in dat ik de wereld kan veranderen. Oké ik stop wat van mijn idealen in mijn kunst, ik schrijf ze hier zelfs op maar ik geloof er niet meer in dat dit werkelijk iets veranderd. Misschien is het grootste deel van mij humanist. De gedachten dat ik, zonder me te beroepen op religieuze waarden, het vermogen heb om mijn eigen leven zin te geven stelt mij gerust. Het pessimistische stukje dat onlosmakelijk verbonden is met het nihilisme wordt dus als het waren in balans gehouden door het humanistische streven naar een aangenaam en gelukkig leven.

Waar zij elkaar in versterken is het ageren tegen het bovennatuurlijke en het spirituele. ‘God is dood’ is een uitspraak die natuurlijk vooral door Nietzsche bekend is geworden. Deze uitspraak kwam echter al eerder voor. De Russische schrijver Dostojevski die Nietzsche erg inspireerde gebruikte deze uitdrukking al eens in zijn boek De gebroeders Karamazov. Dostojevski ageerde tegen het nihilisme en waarschuwde: ‘Als God niet bestaat, is alles geoorloofd’. Naar mijn idee moeten we dit in zijn tijd plaatsen. Als het over nihilisme gaat wordt hier nog vaak aan gerefereerd maar naar mijn idee is de betekenis van het nihilisme sterk veranderd door onze huidige kijk op het geloof in het algemeen. De betekenis die Toergenjev er aan gaf is nu veel relevanter geworden. De nihilistische aard van het geloof in God is volgens Nietzsche dat we kennelijk de zin van het leven afhankelijk hebben gemaakt van God, iets buiten de werkelijkheid zelf. Nietzsche’s visie op geloofsovertuigingen was dat ze geen genoegen nemen met de werkelijkheid zoals die is, maar koesteren een illusie die er zin aan moet geven.

Het feit dat Nietzsche zijn visies grotendeels opschreef toen hij al aan de eerste symptomen van syfilis leed, heeft het onthaal van zijn werk zeker geen goed gedaan. Maar dat zijn filosofie – krankzinnig of niet – buitengewoon veel invloed heeft gehad, valt niet te ontkennen. Niet in de laatste plaats sprak zij aan omdat ze volgens velen zo mooi rijmde met de evolutietheorie van Darwin, gepubliceerd in 1859. Nietzsches Übermensch, die heer en meester is over de lagere klassen, klinkt inderdaad als de evolutieleer: de natuurlijke selectie, of de wet van de jungle, zorgt in het belang van de hele mensheid voor de survival of the fittest, ongeacht de consequenties voor bepaalde individuen. Maar deze redenering gaat uiteraard mank: de ‘fittest’ betekent immers iets heel anders dan het vermogen om te leiden, waarden te scheppen, en je wil aan anderen op te leggen. In de evolutietheorie zijn de fittest degenen die het meeste nageslacht produceren, die hun eigen soort in stand houden. Veel sociaaldarwinisten, tot wie Nietzsche in wezen gerekend moet worden, maakten die fout. De biologische theorie in Darwins On the Origin of Spiecies werd al gauw na publicatie als verklaringsmodel gebruikt voor de maatschappij.

en maatschappij die in verval is. Zo laat de Hongaarse filmmaker Béla Tarr ons zien in zijn filosofische film The Turin horse. Tarr heeft in zijn oeuvre het verval in allerlei gedaantes willen laten zien. In The Turin horse is het de mensheid die ten onder gaat. Vanuit een origineel perspectief kijken we terug op het verhaal dat Friedrich Nietzsche op 3 januari 1889 in Turijn krankzinnig zou zijn geworden toen hij een paard door zijn eigenaar mishandeld zag worden. De film begint vlak na deze gebeurtenis en Tarr richt zich niet op wat er vervolgens met Nietzsche gebeurt maar neemt de kijker mee met het paard en zijn eigenaar naar huis. Bij thuiskomst verdwijnt het paard verassend genoeg naar de achtergrond. Het gaat op stal en wil niet meer lopen of eten. Alsof het zich bij het lot heeft neergelegd terwijl de mensheid, hier in de vorm van een vader en dochter, haar eigen ondergang niet opmerkt.

Stilistisch is The Turin horse een meesterwerk. De prachtige minimalistische zwart-wit beelden op de repeterende soundtrack van Mihály Vig geven het lege bestaan van vader en dochter schitterend weer. Achter het hyperrealistische verhaal gaat iets veel groters schuil. Staat het paard symbool voor ons geweten?


Dostojevski’s gedachtenexperiment


Toen in 1881 de Russische schrijver Fjodor Dostojevski stierf had hij waarschijnlijk nog nooit van Nietzsche gehoord. Toch zijn er veel parallellen met het werk van Nietzsche te vinden. Zeker wanneer we ons richten op Dostojevski’s roman Misdaad en straf uit 1866. Het hoofdpersonage in Dostojevski’s roman, Raskolnikov, was een gekweld figuur die in armoede leefde. Wegens financiële problemen moest Raskolnikov stoppen met zijn studie. Dolend met zijn ziel onder de arm heeft hij het plan opgezet om een oude, kwaadaardige, woekeraarster te vermoorden en haar geld te stelen. Met de gedachte dat dit plan te rechtvaardigen was omdat de oude gewetenloze vrouw immers enkel van de moeilijkheden van haar klanten profiteerde ging Raskolnikov over tot de daad waarbij hij ook de dochter van de vrouw om het leven bracht.

Raskolnikov | olievef op linnen | 60 x 80 cm

Je krijgt het gevoel dat Dostojevski zijn hoofdpersonage de dubbele moord als een soort van gedachtenexperiment laat plegen. Dat Raskolnikov zich uiteindelijk vrijwillig aangaf uit een diep gevoelde behoefte om zijn straf, acht jaar dwangarbeid in Siberië, te ondergaan was voor Dostojevski het vertrekpunt om te filosoferen over de geest en redding van de misdadiger. Wat Dostojevski’s protagonist gemeen heeft met Nietzsche is dat ze beiden uitgaan van het bestaan van een übermensch. Zoals in mijn proloog reeds besproken suggereert Raskolnikov dat sommige mensen zo geniaal zijn dat wetten die zijn bedacht door middelmatige mensen niet op hen van toepassing zijn. Zij staan dus boven de wet volgens Raskolnikov. Een andere vraag die Dostojevski de lezer voorlegt is of een gerechtvaardigde straf het de dader mogelijk maakt om als een gewetensvol mens verder te leven en de last van de schuld te dragen.

Zoals gezegd wandelde Nietzsche als een soort rode draad door mijn leven. Ik ging opzoek naar gelijkgestemde en zocht naar sporen van zijn filosofie in de literatuur. Nadat ik Joseph Conrad’s Hart der duisternis had gelezen kwam ik uit bij de Russische literatuur. Romans doordrenkt van filosofie, dat was het voor mij. Ondanks dat Dostojevski niet onder invloed van Nietzsche had geschreven vond ik daar wel een gelijkgestemde in. Ik begon met Aantekeningen uit het ondergrondse maar Misdaad en straf was voor mij absoluut het hoogtepunt uit zijn oeuvre. Zijn prachtige schrijfstijl en dat ‘donkere randje’ spraken mij direct aan. Dat donkere randje, laten we het daar eens over hebben want dat blijkt nogal een belangrijk onderdeel van mij leven te zijn. Eerder gaf ik al aan dat wanneer ik mijn onderbewustzijn oproep tijdens mijn werk er veel lichter en kleurijker werk ontstaat dan wanneer ik heel berekenend te werk ga. Dit heeft hoogst waarschijnlijk te maken met mijn pessimisme maar ook zeker met het feit dat ik een nogal sentimentele jongen ben met een groot talent om meegesleept te worden. Vanaf mijn, pak en beet, achtste tot op heden schieten de tranen me in de ogen bij het zien van de film Als je begrijpt wat ik bedoel. Je weet wel die van: “Zwelgje!!!!!!!”. Hetzelfde gebeurd als ik naar beelden van ‘The Artist is Present’ kijk bij het moment dat Marina Abramovic haar oude liefde Ulay voor het eerst in twintig jaar weer in de ogen kijkt. Melancholie en dramatiek spreken mij enorm aan. In Muziek, in beeldende kunst, in literatuur en in films. De werken van de getormenteerde ziel van Rothko raken mij meer dan enig ander schilderij. Mrs. Dalloway van Verginia Woolf en de film La Grande Bellezza maken ook veel bij mij los maar de meester op dit gebied is voor mij toch wel Sergei Rachmaninov.

Sergei Rachmaninov werd gedurende een bezoek aan Parijs getroffen door een reproductie in zwart-wit van het schilderij Die Toteninsel van de Zwitserse schilder Arnold Böcklin. Afbeeldingen van dit kunstwerk, waarvan vier versies bestaan, waren geliefd en hingen in vele huizen van de gegoede burgerij in steden als Berlijn en Parijs. Begin twintigste eeuw werd Die Toteninsel een van de eerste kunstwerken waarvan massaal kopieën in omloop waren. Op het schilderij vaart een veerboot een gestorvene naar zijn laatste rustplaats: een klein eiland met cipressen die worden omheind door rotsen. Een mythisch beeld, duister dat wel, maar er ging misschien ook een stille bekoring uit van deze eenzame tocht in een tijd dat industrialisatie en vollopende steden bij velen een verlangen naar eenzaamheid en natuur opriepen. Rachmaninov’s muziek begint bij de rustige golfslag van het water, maar daaronder lijken steeds woeliger stromingen de weg van de noten te bepalen. De verstilling van Böcklins schilderij keert weliswaar terug in de muziek, maar ook veel onderhuidse emoties komen naar de oppervlakte. Achter het duistere schilderij zag de componist kennelijk een wereld van onrust. Het waren vermoedelijk de scherpe zwart-wit contrasten die hij in zijn Dodeneiland liet heersen. De Rus suggereerde dat die hem vooral in de afbeelding aantrokken. Toen hij jaren later het origineel aanschouwde, reageerde Rachmaninov ietwat teleurgesteld op de zachtere bruine en blauwe pasteltinten van Böcklin. ‘Als ik dit het eerst onder ogen had gekregen’, zei hij, ‘zou ik mijn eigen Toteninsel niet hebben gecomponeerd. Ik hou van de versie in zwart en wit.’

Rachmaninov | olieverf op linnen | 80 x 60 cm


II    Emancipatie van de dissonantie



Na Elekra besloot Strauss de dissonantie en tweetonige akkoorden voor gezien te houden. Op deze manier maakte hij ruim baan voor nieuwe componisten van wie Arnold Schönberg (1874-1951) de meest vernieuwende was. Schönberg was autodidact. Hij was buitengewoon creatief en maakte naast muziek ook schilderijen waar zelfs Kandinsky van onder de indruk was. Schönberg wist dat de expressionistische schilders met hun rauwe verwrongen vormen dezelfde kant van de moderne werkelijkheid wilden laten zien als die door Freud werd geanalyseerd en geordend. Zoiets wilde Schönberg in de muziek. Zelf sprak hij van ‘de emancipatie van de dissonantie’.

In 1908 schreef Schönberg zijn tweede strijkkwartet waarvan hij later zou zeggen dat daarmee de atonaliteit werd geboren tijdens het componeren van het derde en vierde deel. De première van het strijkkwartet werd één van de grootste schandalen uit de muziekgeschiedenis. Een aantal jaar later zou een ander muziekstuk (Le Sacre du Printemps) dit schandaal volledig overschaduwen. Ondanks alle kritiek zette Schönberg de strijd voor de emancipatie van de dissonantie voort. Als reactie op degenen die zijn werk verwerpelijk vonden schreef hij de licht ironische en satirische Pierrot Lunaire (1912). De macabere symbolische gedichten van de Belgische dichter Albert Giraud (1860-1929) rond de klassieke clown uit de commedia dell’arte* zijn geschreven in de dichtvorm, de rondo. Hierin zijn per gedicht steeds de eerste de middelste en de laatste regel ongeveer gelijk. Deze vorm is ook leidend geweest voor de muziek van Schönberg. Pierrot Lunaire gaat over een droevige, cynische clown die pijnlijke waarheden mag zeggen zolang ze maar verhuld zijn in raadsels.

* Vorm van improvisatietheater

Onverwachts zou Pierrot Lunaire de geschiedenis ingaan als Schönbergs belangrijkste werk en gezien als muzikaal equivalent van Les demoiselle d’Avignon of E=mc2. Het hoofdthema van Pierrot Lunaire is de decadentie en ontaarding van de moderne mens. Zoals de muziek van Debussy impressionistisch werd genoemd zo beschouwde Schönberg zichzelf als expressionist. Hij wilde onbewuste betekenissen blootleggen zoals de expressionisten van die tijd dat deden. Pierrot Lunaire werd (in tegenstelling tot zijn tweede strijkkwartet) goed ontvangen. Een criticus kondigde zelf een nieuwe fase in het luisteren aan. Eén van de vele kenmerken van het modernisme was dat het hogere eisen aan het publiek stelde. Om muziek, schilderkunst en literatuur te kunnen waarderen moest men vanaf nu moeite doen. Zowel Schönberg als de Oosterijkse filosoof Ludwig Wittgenstein stelde dat kunst niet louter decoratie of entertainment is maar een wetenschap op zich. Het leven van Schönberg liep parallel aan dat van Wittgenstein. Beiden leefde ten tijde van hun doorbraak in Wenen. Wittgenstein stelde dat het denken over de mens ophoudt wanneer de grenzen van de taal bereikt zijn terwijl Schönberg een nieuwe taal had ontwikkeld.

Dissonant No.1 & 2 | olieverf op linnen | 200 x 60 cm

Ik identificeer mezelf wel met Schönberg. Tenminste in zoverre dat we beiden autodidact zijn en vanwege het feit dat ondanks dat zowel mijn als zijn ouders geen bijzondere interesse in muziek of een andere vorm van kunst hadden we beiden toch ons leven in het teken van de kunst hebben gesteld.


Schönberg (1874-1951) begon als romantisch en expressionistisch componist maar werd vooral bekend als grondlegger van de ‘twaalftoonstechniek’ . Deze compositiemethode is gebaseerd op het in serie toepassen van alle twaalf tonen uit de chromatische toonladder. Dissonanten zijn toegestaan en alle tonen zijn gelijk. Ook is er niet langer sprake van een grondtoon. Naast Schönberg waren ook zijn leerlingen, onder wie Alban Berg, Anton Webern en Hanns Eisler, volop aan het experimenteren met de twaalftoonstechniek. Nadat Schönberg voor de nazi’s was gevlucht naar de Verenigde Staten liet hij weer meer tonaliteit toe in zijn composities. Later zou Schönberg samen met Friedrich Nietzsche model staan voor de ‘Duitse toonkunstenaar’ die in Thomas Manns Doctor Faustus een pact met de duivel sluit in ruil voor roem als vooruitstrevend componist.

Doctor Faustus


Doctor Faustus is Thomas Manns meest pretentieuze roman. Pretentieus omdat hij aan de hand van Friedrich Nietzsche het begin en het einde van de Tweede Wereldoorlog, en daarmee het lot van Duitsland, becommentarieerde. Daarnaast is het boek ook een verhulde autobiografie. Als Serenus Zeitblom vertelt Mann het leven van de fictieve demonische componist Adrian Leverkühn die zijn ziel, net als Faust, verkoopt aan de duivel om volmaakte composities te kunnen schrijven. In het losjes op een zestiende-eeuwse volksverhaal gebaseerde verhaal vertelt hij hoe de Adrian Leverkühn wordt bezocht door de duivel die hem een voorstel doet: Leverkühn zal vierentwintig jaar lang geniale composities kunnen schrijven maar na vierentwintig jaar zal hij direct sterven en gedurende die jaren zal hij niet meer tot menselijke liefde in staat en tot kilte verdoemd zijn. Van het volksverhaal ontleent Mann feitelijk niet meer dan het pact met de duivel. Veel meer ontleent hij aan het leven van Friedrich Nietzsche. Leverhühn raakt evenals Nietzsche besmet met syfilis. Anders dan Nietzsche laat Leverkühn zich bewust besmetten met de ziekte die uiteindelijk, net als bij Nietzsche, langzamerhand via geestelijke aftakeling tot de dood zal leiden. Is dit tevens een metafoor voor het pact met de duivel?

Doordat het boek in twee tijdsniveaus verteld wordt, de verteltijd en de vertelde tijd, kun je zeggen dat Leverkühns levenslot tevens wordt verbonden met de voor Zeitblom actuele geschiedenis van Duitsland. Het boek is dan ook op te vatten als een indringende analyse van de ‘fascistisch-demonische’ trekken van het Duitsland van rond de Tweede Wereldoorlog.

Vele jaren eerder, tussen 1772 en 1775, begon een andere Duitse schrijver al aan zijn op de Faustlegende gebaseerde vertelling. Met Faust was Johann Wolfgang von Goethe één van de eersten die met de Faustlegende aan de haal ging en er zouden er nog vele volgen.

Omstreeks 1845 schreef Hector Berlioz La damnation de Faust (De verdoemenis van Faust) een opera voor vier solisten, koor en orkest gebaseerd op de Faust van Goethe.


1913


Jaren eerder schreef Thomas Mann zijn grote meesterwerk Buddenbrooks en in 1913 werd zijn novelle Der Tod in Venedig gepubliceerd. In dit jaar verschenen drie belangrijke romans die alle drie lieten zien hoe ver de invloed van Freud al strekte. Der Tod in Venedig gaat over de instinct versus rede. De hoofdpersoon Gustav Aschenbach is als schrijver in Venetië om zijn meesterwerk af te maken. Aldaar raakt hij gefascineerd door een veertienjarige jongen. Deze fascinatie belet hem de op dat moment door de cholera geplaagde stad te verlaten, waarmee hij uiteindelijk zijn eigen dood tegemoet treedt. Zowel zijn uiterlijk als zijn voornaam heeft de hoofdpersoon gemeen met Gustav Mahler. Dat was natuurlijk niet toevallig, Thomas Mann had enorme bewondering voor de componist. Pas in 1925 zou Mann toegeven dat Der Tod in Venedig onder directe invloed van Freud was geschreven.

Benjamin Britten maakte in 1973 een opera op basis van de novelle, eveneens onder de titel Death in Venice.

Eveneens in 1913 verscheen Sons and Lovers van D.H.Lawrence. Of de romanschrijver in 1905, toen hij ‘bijna even openlijk als Freud’ over de seksualiteit van kinderen schreef, al op de hoogte was van de psychoanalyse, is niet bekend maar zijn echtgenote Frieda Weekly, die hij in 1912 leerde kennen, heeft hem er zeker mee in aanraking gebracht. Zij was een tijdje de minnares van de psychoanalyticus Otto Gross die een eclectische methode ontwikkelde waarin hij ideeën van Freud en Nietzsche combineerde. Sons and Lovers gaat expliciet over een oedipaal conflict. Ook als literair thema is dat conflict uiteraard veel ouder dan Freud maar in het verhaal wordt het oedipuscomplex in de brede context geplaatst.

De novelle van Mann gaat over een wereld die ten einde loopt terwijl de roman van Lawrence over de komst van een nieuwe wereld gaat. Beide zijn freudiaans in de zin dat seksualiteit en andere driften de overhand hebben, waarbij Nietzsche en het sociaaldarwinisme op de achtergrond meespelen. In beide boeken hebben die driften zeker niet alleen heilzame gevolgen. In Der Tod in Venedig gaat een beschaving daaraan ten gronde; Sons and Lovers is minder pessimistisch maar in beide is de nietzschiaanse worsteling te merken tussen levenskrachtige barbaren en al te geciviliseerde, rationele types.


Het derde belangwekkende boek wat dat jaar verscheen was het eerste deel van de romancyclus A la recherche du temps perdu van Marcel Proust. Hoewel Proust zelf de invloed van Freud, Darwin en Einstein op zijn werk ontkende klinkt het absoluut in het uit vijftien delen bestaande werk door. In een interview noemde Proust zijn romancyclus eens ‘een serie romans over het onbewuste’. Uit de titel blijkt al dat de schrijver zijn werk als een soort wetenschappelijk onderzoek in literaire vorm opvatte en dat hij zich bezig hield met tijd. Tijd die verloren was gegaan maar toch niet echt voorbij was.

Proust werkte één idee tot wonderbaarlijke proporties uit en in dit geval wel het idee van de spontane herinnering. Zoals bijvoorbeeld in de bekende ‘madeleine-scene’ waar de verteller een in bloesemthee gedoopt madeleine koekje eet. De smaak en geur activeren zijn geheugen, de zogenaamde mémoire involontaire, en langzaam komen alle herinneringen aan het dorpje Combray, waar hij in zijn jeugd veel tijd doorbracht bij zijn oudtante Léonie, naar boven.

Proust heeft een bijzondere schrijfstijl. Door zijn lange zinnen en complexe constructies moet de lezer regelmatig enige moeite doen om de structuur en de eigenlijke betekenis van sommige zinnen te begrijpen. Met deze stijl wil Proust vat krijgen op de realiteit en al haar dimensies. Dit sluit natuurlijk naadloos aan bij een impressionistische benadering. De realiteit heeft slechts betekenis door de werkelijke of ingebeelde waarneming van het onderwerp.

Muziek speelt een belangrijke rol het leven van Marcel Proust. Tot zijn favoriete componisten behoorden Gabriël Fauré, Claude Debussy, César Franck, Camille Saint-Saëns en Reynaldo Hahn. Hij schreef in 1897 in een brief aan zijn vriend, en de door hem zeer gewaardeerde componist, Gabriël Fauré: ‘Ik hou niet alleen van uw muziek, bewonder en adoreer haar, ik was en ben er nog steeds verliefd op. Ik ken uw werk goed genoeg om er een boek van driehonderd pagina’s over te schrijven’. Zo nodigde Proust eens vier strijkers bij hem thuis uit om voor hem alleen het strijkkwartet van Fauré te spelen.

Naast de impressionistische schrijvers en componisten waren er natuurlijk ook impressionisten in de schilderkunst. Het impressionisme is per slot van rekening een kunststroming, ontstaan vanuit de schilderkunst. De beweging had haar bakermat in Frankrijk, in de tweede helft van de negentiende eeuw. Tot de bekendste vertegenwoordigers van het impressionisme behoorden kunstschilders als Claude Monet, Pierre-Auguste Renoir, Edgar Degas en Paul Cézanne.

Tussen 1886 en de eerste wereld oorlog kwamen er meer nieuwe bewegingen in de schilderkunst op dan in enige tijd sinds de renaissance. Parijs was het absolute middelpunt van de kunst. De meeste kunstenaars sloten zich in eerste instantie aan bij het impressionisme. Het experimenteren resulteerde echter al snel in het expressionisme. Het fauvisme was de vruchtbaarste beweging, met als belangrijkste exponent Henri Matisse. Fauvisme is dan ook een uit Frankrijk afkomstige vorm van expressionisme. Het fauvisme kenmerkt zich door het gebruik van felle kleuren. Matisse zou tot zijn dood in 1954 de belangrijkste rivaal van Picasso blijven.

Les demoiselles d’Avignon


Salome, Elektra en Columbine (Pierrot Lunaire) waren de eerste vrouwfiguren van het modernisme maar al snel volgden er nog vijf. De groep van spookachtige, indringende en verwarrende vrouwen die Pablo Picasso (1881-1973) in 1907 schilderde op Les demoiselles d’Avignon keerde zich evenals de vrouwen van Strauss tegen alle tot dan toe bekende kunstopvattingen. Toen Picasso het werk aan zijn avant-garde vrienden liet zien vielen ze allen stil. Alleen Matisse barste in lachen uit. Op het moment dat Picasso het werk aan de buitenwereld toonde verbaasde het vriend en vijand. Het doek was zo anders dan wat er tot die tijd geschilderd was. Het werk zou de schilderkunst voorgoed veranderen. Het doek toont vijf niet bepaald aantrekkelijke prostituees met vreemd gevormde lichamen. De duistere gezichten van de vrouwen zijn gebaseerd op Iberische en Afrikaanse maskers waar Picasso mee in aanraking was gekomen tijdens een bezoek aan Musée national des Arts d'Afrique et d'Océanie. Ronde lichamen met puntige lichaamsdelen contrasterende en complementaire kleuren, alles vloekte op dit doek. Was dit de dissonantie in beeld?

Zoals Peter Watson het prachtig wist te omschrijven in Wrede schoonheid: ‘Zochten anderen naar serene schoonheid in de niet-westerse kunst, Picasso bracht die kunst in het geweer tegen de hele westerse opvatting over schoonheid. Hij wees op het verband met het onbewuste en de instincten’. Waar zou die gedachte nou vandaan komen? Georges Braque verklaarde later dat hij zag dat Les demoiselles voortbouwde op het werk van Cezánne zoals Schönberg voortbouwde op Wagner en Strauss.

Pablo | olieverf op linnen | 150 x 100 cm

Na Les demoiselles d’Avignon maakte ook Stravinsky met zijn Le Sacre du Printemps gebruik van primitieve niet-westerse invloeden.

Les demoiselles d’Avignon is een allegaartje van invloeden. Darwin, Freud, Bergson en Picasso’s nihilistische en verhelderende woorden: ‘alles is een vijand’ doen ook wel aan Nietzsche denken. In deze periode maakte ook een andere schilder zijn opwachting. Vergeleken met Picasso was Wassily Kandinsky een laatbloeier. Terwijl Picasso 26 jaar was toen hij het hoogtepunt van zijn carrière bereikte met Les demoiselles d’Avignon begon de Rus pas op zijn dertigste met schilderen. Toen Kandinsky op een feest Franz Marc ontmoette spraken ze af om naar een concert te gaan van een hen nog onbekende componist die zelf ook expressionistische schilderijen maakte, te weten Arnold Schönberg. Kandinsky was zwaar onder de indruk van de vrijheid in toon en structuur van het tweede strijkkwartet wat die avond werd opgevoerd.

Naast deze invloeden bleken ook de invloed van theosofische theorieën van Madame Blaratsky en Rudolf Steiner bepalend te zijn voor Kandinsky.


Rudolf Steiner die we natuurlijk vooral kennen als de grondlegger van de antroposofie had sterke ideeën over esthetica en kunst die prikkelen om een nieuwe verhouding tot de kunst te vinden. Hij was zelf een opmerkelijk en veelzijdig kunstkenner. Zijn opvattingen hebben veel kunstenaars geïnspireerd bij hun werk. Hij besprak de verschillende kunsten afzonderlijk: schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur, poëzie en muziek, maar ook in hun onderlinge samenhang. Hijzelf liet zich niet onbetuigd in het kunstzinnig scheppen. Zo schreef hij vier drama’s, ontwierp een aantal gebouwen, waaronder het Goetheanum in Dornach (Zwitserland) en riep de euritmie als een nieuwe bewegingskunst in het leven. Eind 2014, begin 2015 vond de succesvolle tentoonstelling Rudolf Steiner – Alchemie van het alledaagse plaats in de Kunsthal in Rotterdam. Voor het eerst was er in Nederland een overzicht van het veelomvattende oeuvre van Rudolf Steiner (1861-1925). Steiner is één van de meest invloedrijke en veelzijdige hervormers van de twintigste eeuw. Zijn gedachtegoed is nog springlevend.In het persbericht beschreef de Kunsthal: ‘Steiner inspireert in zijn tijd kunstenaars zoals Piet Mondriaan, Wassily Kandinsky en Josef Beuys en houdt een vurig pleidooi voor sociaal ondernemen en duurzaamheid. In onze huidige tijd waarin maatschappelijke kwesties als een toenemend milieubewustzijn, aandacht voor biodynamische landbouw, eerlijke voeding en sociaal ondernemen gemeengoed zijn geworden, lijkt zijn gedachtegoed relevanter dan ooit.


Kandinsky werd in 1866 in Moskou geboren. Aanvankelijk wilde hij advocaat worden maar brak zijn studie af om naar de kunstacademie in München te gaan. In cultureel opzicht was deze stad lang niet zo opwindend als Parijs of Wenen maar er gebeurde wel wat. Ook Thomas Mann woonde er en samen met Franz Marc en Alexej Jawlensky veroverde Kandinsky als ‘de Münchener falanx’ met het expressionisme het land stormenderhand. Kandinsky ontwikkelde de abstractie stapje voor stapje en weloverwogen. Op het moment dat hij zijn weg in de abstractie gevonden had besloot zijn vrouw bij hem weg te gaan. Dit komt dus erg overeen met wat Arnold Schönberg, met wie hij intussen een mooie vriendschap had opgebouwd, eerder overkwam toen zijn vrouw hem verliet bij het ontwikkelen van diens atonale muziek.


Le Sacre du Printemps | olieverf op linnen | 100 x 100

Waar Guillaume Apollinaire (Franstalige schrijver en dichter) zijn inspiratie vooral ontleende aan het kubisme. Was het voor de Russische componist Igor Stravinsky vooral het fauvisme wat hem inspireerde.

Igor Stavinsky die met zijn Le Sacre du Printemps het beroemdste schandaal in het modernisme teweegbracht is naar mijn idee, samen met Picasso’s Les demoiselles, verantwoordelijk voor de belangrijkste vernieuwing binnen de avant-garde en misschien wel binnen de kunst in het algemeen. Stravinsky was drie jaar eerder al wereldberoemd geworden met het ballet L’oiseau de Feu (De Vuurvogel). De componist die had gestudeerd bij Rimski-Korssakov was in contact gekomen met de oprichter van Les Ballets Russes Serge Diaghilev. Diaghilev had Stravinsky naar Parijs gehaald voor het schrijven van de muziek voor L’oiseau de Feu. Ook Picasso had voor Les Ballets Russes gewerkt.

Hij was verantwoordelijk voor het decor van Parade (1917). In 1911 componeerde Stravinsky wederom de muziek voor een ballet en wel voor Petroesjka. Ook hier werkte hij in zijn tot dan toe typische stijl waarin zijn Russische achtergrond goed hoorbaar is maar hij experimenteerde ook al met polytonaliteit. Hoewel er binnen Les Ballets Russes meer geëxperimenteerd werd had men niet kunnen voorzien wat Stravinsky met de première van Le Sacre du Printemps teweeg zou brengen. De zaal kwam al na drie minuten in opstand. Er werd gefloten en gejoeld en voor- en tegenstanders gingen elkaar te lijf. Men was verdeeld. Saint-Saëns verliet de zaal en Maurice Ravel riep: “Geniaal”. Uiteraard draagt naast het onderwerp ‘een jonge maagd danst zich dood bij wijze van lente offer’ de vernieuwende muziek en de modernistische choreografie, deze rel ook bij aan de mythe van dit stuk.

Nadat de gemoederen waren gekalmeerd bleek het stuk toch een groot succes en zou de Sacre nog vaak opgevoerd worden. De muziek werd later zelfs nog in de Disney-film Fantasia (1940) gebruikt worden waardoor er hele bevolkingsgroepen mee in aanraking zouden komen. Onder hen ook tientallen componisten zoals Edgar Varèse, Aaron Copland en Olivier Messiaen die zich door Stravinsky zouden laten inspireren.

Diaghilev was in 1917 ook verantwoordelijk voor een ontmoeting tussen de twee grootste vernieuwers van de twintigste eeuw. Dit zou tevens tot een mooie vriendschap tussen Picasso en Stravinsky leiden.

De wilde barbaarsheid van de Sacre had iets los gemaakt en vanaf dit moment was alles mogelijk.


The dancer stripped bare | olieverf op linnen | 100 x 80 cm

Deze wilde barbaarsheid zouden we in haar volle glorie terug zien in de kunst van de Cobragroep. De Cobragroep was een avant-gardebeweging van kunstenaars uit Denemarken, België en Nederland en was van 1948 tot en met 1951 actief. De naam CoBrA is een acroniem van de hoofdsteden waar de oprichtende leden vandaan komen: Copenhague, Bruxelles en Amsterdam. De Cobra-kunstenaars wensten in hun werk een vrije, spontane uitdrukkingswijze te bereiken, waarbij zij terug wilden keren naar de bron van het scheppen. Met hun spontane werkwijze en beïnvloed door de ideeën van Karl Marx richtten de theoretici van de groep, Asger Jorn, Christian Dotremont en Constant Nieuwenhuys, zich op een nieuwe maatschappij, waarin de kunst niet alleen vóór iedereen zou zijn, maar ook dóór iedereen zou worden gemaakt. Wanneer eenmaal de esthetische normen van de klassenmaatschappij zouden zijn afgeworpen, zou de natuurlijke drang tot expressie los kunnen breken en een alomvattende volkskunst doen opbloeien. Kunst en leven zouden één worden. Dit was ook de periode dat er vrijer werd gesproken over seks en dit was dan ook steeds meer terug te vinden in de kunst.

In de jaren ’50 werd er openlijker dan ooit tevoren geschreven over seks. Zoals in de boeken; Bonjour tristesse (1955) van Francoise Sagan, Naked lunch (1959) van William S. Burroughs en misschien wel het meest perverse door het onderwerp, de liefde van een man van middelbare leeftijd voor een minderjarig meisje, was Lolita (1953) van Vladimir Nabokov. Weinig boeken veroorzaakten meer opschudding en werden vaker verboden dan Lolita. Lolita is een verhaal over zowel leeftijd als seks, over de zorgen die kennis brengt, over het verschil tussen biologische en psychologische seks, over het verschil tussen seks, liefde en passie. Lolita is mooi en delicaat maar ook vulgair en voor haar leeftijd niet bepaald een muurbloempje. Lolita gaat over de liefde van een veertigjarige intellectueel Humbert voor een jong Amerikaans meisje Dolores Haze. Het boek veroorzaakte een schandaal. De roman kreeg het predicaat 'pervers' opgeplakt en Nabokov werd voor pornograaf uitgemaakt. Dit leidde ertoe dat het boek van 1956 tot 1958 verboden werd in Parijs en ook in de VS pas in 1958 gepubliceerd kon worden. Inmiddels wordt het beschouwd als een van de absolute hoogtepunten van de moderne romankunst.

Lolita | olieverf op linnen | 100 x 80 cm

Nabokov moest niets hebben van pretentieus gewauwel over zijn werk terwijl filosofische, psychologische, literaire en politieke pretenties juist bijzonder geliefd waren onder literatoren en professoren in die tijd. In het kader van Lolita was het verband met Freud’s psychoanalyse natuurlijk onvermijdelijk. Voor Nabokov was de literatuur slechts een nutteloze maar verfijnde vorm van vermaak, die verlost moest worden van elke maatschappelijke relevantie.


Nabokov was een zoon van een welgestelde familie uit het Russische Sint-Petersburg. Hij werd drietalig opgevoed en sprak naast Russisch ook vloeiend Engels en Frans. Nabokovs vader, Vladimir Dimitrijevitsj Nabokov, was jurist, journalist en een minister in het liberale Kerenski-kabinet en werd in 1922 in Berlijn vermoord. Naast de moord op zijn vader verhoudt Nabokovs kunstenaarschap zich op een nogal schrijnende wijze tot de historisch ingrijpende gebeurtenissen in de twintigste eeuw. Hij heeft, kun je rustig zeggen, veel van die geschiedenis op een uiterst aangrijpende wijze aan den lijve ondervonden. De woelingen in St.-Petersburg, waar hij in 1899 werd geboren, de politieke spanningen in Rusland, die leidden tot de Oktoberrevolutie en de vlucht van het gezin Nabokov naar de Krim, de ballingschap in de jaren twintig en dertig in Berlijn, het antisemitisme, waartegen hij zich net als zijn vader teweerstelde en die zijn vrouw en haar familie trof, de gruwelen van zowel het fascisme als het communisme, waarvan hij al als jongeman de totalitaire kanten zag, en ten slotte de vlucht naar Amerika, een land dat hij bewonderde, en dat hem Lolita schonk.


III    Van het urinoir naar 4’33”



We gaan even terug in de tijd en wel naar het hier al veel besproken jaar 1913. In dat jaar namelijk vond in New York de Armory Show plaats. Het was een tentoonstelling van Amerikaanse en Europese Avant-garde kunst. Tot mikpunt van kritiek was vooral de zaal met kubistisch werk. Men sprak van de zaal der verschrikking en in het bijzonder moest het werk Nu descendant un escalier van Marcel Duchamp het ontgelden. Duchamp experimenteerde met het fauvisme en het kubisme maar bleek achteraf met zijn eerder dat jaar al gemaakte eerste ‘readymade’ het Fietswiel vooral de uitvinder van het dadaïsme.


Marcel Duchamp | olieverf op linnen | 100 x 100 cm
John Cage | olieverf op linnen | 100 x 100 cm

Duchamp wilde zich absoluut niet aansluiten bij een groep van kunstenaars maar was naarstig opzoek naar een eigen nieuwe stijl. Het introduceren van de ‘readymade’, een doodgewoon voorwerp presenteren als kunst, bleek een belangrijke stap in die zoektocht. Met Fountain uit 1917 bleek Duchamp één van de invloedrijkste kunstwerken sinds Les demoiselles gemaakt te hebben. Met dit werk stelde Duchamp vragen als: Wat is kunst, wanneer ben je een kunstenaar en wat is de relatie van de kunstenaar tot de toeschouwer? Met zijn ‘readymade’s’, waarvan hij er in totaal dertien zou maken in zijn veertigjarige carrière, kan Duchamp naast grondlegger van het dadaïsme ook als de grondlegger van de conceptuele kunst gezien worden. Dit is een kunstvorm waarbij het idee, oftewel het concept, belangrijker is dan de esthetische waarde van het uiteindelijke kunstwerk. In de jaren vijftig en zestig kwam deze kunstvorm weer onder de aandacht door kunstenaars als Jasper Johns en Robert Rausenberg die opkwamen met een andere nieuwe stroming. Het abstract expressionisme.

Abstract expressionisme


Het abstract expressionisme was een Amerikaanse stroming. De abstract expressionisten domineerde de kunstwereld in de jaren van 1946 tot 1960. Het was de eerste grote kunststroming na de Tweede Wereldoorlog en de eerste die de Verenigde Staten, en dan specifiek New York, als bakermat had. De schilders waren allemaal begonnen in de jaren dertig van de twintigste eeuw en hadden één ding gemeen: Jackson Pollock, Mark Rothko, Arshile Gorky en Robert Motherwell waren allen gefascineerd door de psychoanalyse en de invloed ervan op de kunst. Voor het eerst in de geschiedenis is de Amerikaanse kunst leidend. De gezaghebbende positie van Parijs werd door de Tweede Wereldoorlog overgenomen door New York. Terwijl Parijs puin aan het ruimen was en aan de wederopbouw begon, verplaatste het hart van de kunstwereld zich naar New York waar een jonge groep kunstenaars de abstracte kunst een vlucht gaf. De schilderijen van deze zogenaamde ‘New York School’ behoren tegenwoordig tot de duurste ter wereld. Toch heeft het Abstract Expressionisme veel aan de Europese inbreng te danken. Kunstenaars als Marc Chagall, Max Ernst en Piet Mondriaan vluchtten allen voor de Tweede Wereldoorlog naar Amerika. Ironisch genoeg waren het niet alleen Europeanen die de abstractie overzees brachten maar zij waren ook de eerste Abstract Expressionisten van niet Amerikaanse afkomst. Arshile Gorky was een Armeen die na de Turkse invasie in 1915 zijn geboorteland ontvluchtte om zich vervolgens in 1920 in Amerika te vestigen. Een andere grondlegger van het abstract expressionisme was de Nederlander Willem de Kooning. In 1926 ging de Kooning als verstekeling op een boot naar Amerika, en ging wonen in New Jersey, waar hij werkte als huisschilder. Het maken van kunst was toen nog een nevenactiviteit. In 1927 verhuisde hij naar een studio in Manhattan en werd beïnvloed door de artiest, kunstkenner en kunstcriticus John D. Graham en de schilder Arshile Gorky. Gorky werd ook een van zijn beste vrienden met wie hij later een atelier deelde.

Waar Gorky en de Kooning de verf zorgvuldig en bedacht aanbrachten waren er ook kunstenaars die de verf zo snel mogelijk op het doek wilden aanbrengen om zo puur mogelijk bij de emotie en beleving te blijven. Het bekendste voorbeeld hiervan is wellicht Jackson Pollock. Pollock legde zijn doeken op de grond om vervolgens in een soort extatische dans de verf op het doek te laten druppen en smijten. Bij deze zogenaamde ‘dripping techniek’ speelde het element van toeval een grote rol. Naast deze ‘action painters’ waren er de ‘colourfield painters’. De belangrijkste vertegenwoordigers hiervan waren Mark Rothko en Barnett Newman. Deze schilders waren geïnteresseerd in de uitdrukkingskracht van kleur en het overbrengen van emoties en stemmingen met grote kleurvlakken. Rothko probeerde zijn toeschouwers in een bijna religieuze meditatie te brengen met zijn grote doeken waar licht contrasterende kleurvlakken een onderling duel aan lijken te gaan. Door de transparantie waarmee Rothko kleurlaag over kleurlaag aanbracht lijkt de ziel van het werk op ongrijpbare diepte te liggen. Rothko die in 1913 met zijn familie van Letland naar Portland emigreerde maakte in 1947 pas de overstap van het surrealisme naar de abstractie. Het zal niemand die mijn werk kent verbazen dat ik geïnspireerd ben door het werk van Rothko. Ook is het zinloos om de invloed van Gerhard Richter onder stoelen of banken te schuiven. Zelfs heb ik in het begin van mijn zoektocht naar abstractie getracht de beste man te kopiëren wat natuurlijk al snel onmogelijk bleek. Wel heeft het werk van Richter diepe sporen in mijn werk achtergelaten. Het is zeker dankzij Richter dat ik mijn ware expressie kan uiten in abstracte kunst.


Dissonant No.3 | olieverf op linnen | 120 x 180 cm

Pieces of Glass | olieverf op linnen | 150 x 100 cm


Veel twintigste -eeuwse moderne schilders zijn niet alleen erg geïnspireerd door muziek maar volgens velen is er ook een direct verband tussen bepaalde muziek en hun kunst. Zo zeggen mensen die bij Mark Rothko in het atelier geweest te zijn dat daar altijd opera op stond. In het bijzonder de opera’s van Wolfgang Amadeus Mozart. Volgens Rothko gaf de transparante textuur van de compositie meer mogelijkheid tot expressie. De thema’s en muzikale frasen zijn gebracht op een hele natuurlijke manier net zoals Rothko simpelweg pigment aanbracht op doeken zonder lijst, zonder vernis en zonder titel. Puur de materialen vertellen het verhaal. De transparantie van Mozart brengt Rothko tot uiting door zijn gebruik van hele dunne verf in laag over laag. Naar mijn idee zit de diepgang van zijn werk hem in deze techniek en overtreft hij naar mijn idee daarmee Mozart. Doordat deze enorm krachtige ‘color-field’ doeken toch enigszins simplistisch ogen doen ze mij sterk denken aan de componisten van de minimal music. Veel abstract expressionistische werken hebben het repeterende karakter gemeen met de minimal music. Denk maar aan Pollock. Zo heeft ook het werk van Rothko Morton Feldman gebracht tot het componeren van het stuk Rothko Chapel.




Minimalisme


Als reactie op de abstract expressionisten kwam het minimalisme op met als belangrijke vertegenwoordigers Sol Lewitt en Yves Klein. In ‘minimal art’ gaat het om eenvoudig aandoende objecten die geen representatie zijn van de werkelijkheid of een andere werkelijkheid suggereren. Ze zijn meestal gebaseerd op geometrisch bepaalde grondvormen of daarvan afgeleide samengestelde vormen. Een belangrijk aspect is het repeterende karakter. De Amerikaanse componist Steve Reich was een groot bewonderaar en latere vriend van Sol Lewitt. Later ging Lewitt ook een samenwerking aan met een andere ‘minimal’ componist. Samen met Philip Glass en Lucinda Childs zou hij het stuk Dance maken. Dance was een choreografie van Lucinda Childs op muziek van Philip Glass in een filmdecor van Sol Lewitt. Childs had eerder al samengewerkt met Glass aan diens inmiddels legendarische opera Einstein on the beach. Childs vervulde hier naast de rol van choreografe ook de rol van eerste soliste. Glass maakte de opera samen met Robert Wilson. De opera bevat vele referenties aan, maar vertelt geen verhaal over Einstein. Vanwege de duur van de opera (ongeveer vijf uur) en vanwege het feit dat er geen doorlopend verhaal verteld wordt mochten bezoekers komen en gaan wanneer ze wilden. De titel van de opera is gebaseerd op een foto van Einstein op het strand en op het boek On the Beach van Nevil Shute waarin de vernietiging van de mensheid door een nucleaire oorlog het thema is.





How the artist evokes | olieverf op linnen | 80 x 120 cm

De avant-garde componist die naar mijn idee de belangrijkste voorzet op de minimal music heeft gedaan is John Cage. Cage zegt op zijn beurt dat hij bij het horen van de Staat van Louis Andriessen pas definitief zijn richting had gevonden.


De staat van materie

De staat van materie is een drieluik van 100 bij 200 cm gebaseerd op de muziekstukken ‘De staat’ en ‘De materie’ van Louis Andriessen. Het muziekstuk ‘De staat’ is een zogeheten minimalistische compositie. Ik heb dit aspect proberen door te voeren in het schilderij. Het schilderij is opgebouwd uit veel verschilende materie (jute, zand, lijm, klei, glas en olieverf). Door de bollen heb ik getracht structuur in wanorde aan te brengen.


Politieke lading

Evenals het muziekstuk ‘De staat’ heeft dit drieluik ook een politike lading. Het werk is namelijk naast dat het geïnspireerd is op de muziekstukken ook geïnspireerd op de grote speaker muren waarmee Zuid-Korea propaganda richting Noord-Korea verkondigd.




Plato

In het vierde deel zit een verweizing naar plato.De kenners weten waarom. ‘Plato is not amused’.

(Er zitten ook kleine verwijzingen in naar Philip Glass,Edgar Varese en Igor Stravinsky)

Mondriaan

Het derde deel van het muziekstuk ‘de Materie’ is een verwijzing naar de schilderijen van Mondriaan. Het gebruik van de circels (en juist geen vierkanten) en het gebruik van veelal primairekleuren is mijn interpretatie daarvan.



Cage had zelf samengewerkt met Robert Rauschenberg en Jasper Johns en ook met Europese vernieuwers binnen de beeldende kunst zoals bijvoorbeeld Marcel Duchamp. Halverwege de twintigste eeuw werd duidelijk dat de twaalftoonstechniek wel was uitgewerkt. In 1952 schreef Pierre Boulez het artikel Schönberg is dead, en doelde daarmee niet zozeer op het overlijden van de componist als wel op diens manier van componeren. De twaalftoonstechniek van Schönberg ging Boulez echter niet ver genoeg. Boulez streefde naar meer abstractie en experiment binnen de muziek. Samen met Gÿorgy Ligeti, Karlheinz Stockhaussen en John Cage kan Boulez tot de belangrijkste Avant-gardisten van na de Tweede Wereldoorlog gerekend worden. Zij waren ook degenen die gingen experimenteren met nieuwe technologieën zoals bandopnames, elektronische geluiden en computertechnieken. Bij geen van de componisten is die invloed zo merkbaar als bij John Cage. Cage werd ik 1912 in Los Angeles geboren en studeerde tussen 1935 en 1937 bij Arnold Schönberg. In 1952 ontmoette Cage Robert Rauschenberg. De twee beïnvloedden elkaar sterk en pas bij het zien van Rauschenberg’s ‘witte schilderijen’ durfde Cage zijn stuk 4’33” voor piano op te voeren.

Cage probeerde de barrière tussen kunstenaar en toeschouwer te slechten zoals Duchamp de barrière tussen kunstwerk en voorwerp had geslecht. Bij Cage ging dat zo ver dat hij in bijvoorbeeld stukken als Musicircus (1968) zijn rol beperkte tot initiatiefnemer en liet vooral de toehoorder veel zelf invullen. Dit voerde hij zo ver door dat hij uiteindelijk in het geheel de muziek weg liet in de compositie 4’33”.


Binnen onze landsgrenzen hadden wij naast Louis Andriessen nog iemand die volop experimenteerde met nieuwe muziek. De componist Simeon ten Holt zou hier vooral bekendheid vergaren met zijn tonale compositie van variabele lengte voor toetsinstrumenten met de titel ‘Canto Ostinato’.

Ostinato No.1 | olieverf en acrylverf op linnen | 80 x 80 cm

Olieverf op linnen

Made in China


Voor mij persoonlijk zijn wat betreft beeldende kunstenaars de belangrijkste inspiratoren: Marcel Duchamp, Mark Rothko, Pablo Picasso, Gerhard Richter, Anselm Kiefer en Ai Weiwei. Ai Weiwei (Peking, 1957) is een Chinees conceptueel kunstenaar, politiek activist en filosoof. Daarnaast was hij ook actief als architect en betrokken bij het ontwerp van het olympisch stadion in Beijing met de bijnaam ‘het Vogelnest’. Weiwei verbindt de traditionele Chinese cultuur met zijn persoonlijke beeldtaal. Weiwei is beïnvloed door het Dadaïsme van Marcel Duchamp. Bij het bekritiseren van de mensenrechtensituatie, de economische uitbuiting en de milieuvervuiling maakt hij intensief gebruik van het internet (een blog die dagelijks door tienduizende mensen word gelezen) en Twitter om te communiceren. Ai Weiwei past ook traditionele technieken en productieprocessen toe, en zijn kunst heeft een sterk sociaal component. In 2010 werd Ai Weiwei in het westen bekend met zijn installatie Sunflower Seeds in Tate Modern. Hij bedekte de vloer van de grote Turbinehal met miljoenen handgemaakte zonnebloempitten van porselein.

Net als porselein, zijn ook zonnebloempitten belangrijk in China. De pitten worden veel gegeten, maar ze hebben ook een traditionele, symbolische betekenis. En tijdens de hongersnood onder Mao waren kool en zonnebloempitten vrijwel de enige voedselbronnen. Mao Zedong, partijleider tijdens de Culturele Revolutie, werd in de propagandistische beeldcultuur voorgesteld als zonnekoning. Zijn volk zou als zonnebloemen die meedraaien met de zon moeten opkijken naar hun stralende grote leider. Tijdens de Culturele Revolutie waren overal afbeeldingen van zonnebloemen te zien.

Ai Weiwei verwijst met zijn porseleinen tapijt ook naar de massa-industrie in China, waar arbeiders dag in dag uit routine handelingen moeten verrichten. Voor zijn installatie liet Ai Weiwei in een jaar tijd door 1600 arbeiders in Jingdezhen, de porseleinhoofdstad van China, 100.000.000 zonnebloempitten van roomwit porselein maken. Deze werden stuk voor stuk met de hand beschilderd en gebakken in traditionele ovens.Voor de beeldend kunstenaar die mij misschien wel het meeste inspireert is de zonnebloem ook een steeds terugkerend symbool. De werken van Anselm Kiefer raken mij dieper en werken meer op mijn emotie dan welk ander beeldend kunstwerken dan ook. Zonnebloemen zijn overal te vinden in Anselm’s universum, vaak dood en vol met pitten. Hij ziet dit als een symbool van dood en wedergeboorte.

The refusal to take any interest in the very likely prospect of a great flood | olieverf op linnen | 100 x 80 cm

Ontleding van de Duitse ziel


Het is nog altijd even slikken als je het vroege werk van Kiefer ziet. Het gaat om foto’s waar hij wereldwijde bekendheid mee vergaarde. Op de foto’s zien we de kunstenaar een Hitlergroet brengen op locaties die belangrijk waren tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij maakte dit werk als reactie op het feit dat veel landgenoten zwegen over de oorlog. Kiefer was als het ware voorbestemd om zich zijn leven lang te verdiepen in de duistere ziel van zijn landgenoten. Anselm Kiefer wordt in 1945, twee maanden voor het einde van de Tweede Wereldoorlog, geboren in een katholiek gezin in een stadje in het Zwarte Woud. Op school wordt er weinig over het oorlogsverleden gesproken, het Wirtschaftswunder heeft absolute voorrang. Maar Kiefer wil wél graven in het verleden, zo diep hij kan, tot alle wortels blootliggen. Na een valse start als rechten- en literatuurstudent komt hij in Düsseldorf op de academie terecht bij Joseph Beuys, die zich eveneens verzet tegen het “geheugenverlies” van zijn landgenoten. Kiefers eerste artistieke uitingen hebben een hoog provocatiegehalte. De commotie die deze beelden veroorzaakt, is groot. Kiefer wordt van neonazisme beschuldigd. Toch heeft de kunstenaar geheel andere motieven. Hij tracht de onverschilligheid rond het oorlogsverleden van zijn land te doorbreken. Op deze vroege schilderijen roept hij ook de helden uit de Germaanse mythologie op. Hij maakt zo de link tussen het romantische ideaal van de natie en de latere uitwassen met de gekende dramatische gevolgen. Vooral de werken ‘Margarete en Shulamith’ die hij maakte naar aanleiding van een gedicht van Paul Celan inspireren mij. Het gedicht van de Roemeen Paul Celan heet ‘Todesfuge’ en refereert respectievelijk aan een Duitse Nazie vrouw, Margarete en een Joodse gevangene, Shulamith. Celan was zelf de enige Holocaust overlever binnen zijn familie. In 1970 pleegde Celan op negenenveertig jarige leeftijd alsnog zelfmoord.

The banality of evil | olieverf op linnen | 130 x 130 cm

De reden dat Kiefer zich zorgen maakt over het geheugenverlies van zijn landgenoten is dezelfde als waar ik me zorgen om maak, namelijk om het feit dat ik er niet gerust op ben dat het nooit weer zal gebeuren. De tweede wereldoorlog ken ik alleen van plaatjes, van beelden van onuitwisbare verschrikkingen. Dit was het hart der duisternis. Zulke gruwelheden zouden onvoorstelbaar moeten zijn. “Nooit meer!” riepen we toen. Toch zijn die beelden vervaagd en vervangen door nieuwe beelden van wreedheden. Waar ik me het meeste zorgen om maak is wat ik om me heen zie gebeuren. Hoe in onze westerse welvarende samenleving het gevoel van onbehagen wordt opgedrongen. Dit gevoel van onbehagen beheerst het politieke debat. Ontevreden burgers verliezen het vertrouwen in de politieke elite. Men zoekt naar populistische alternatieven die inspelen op het onderbuik gevoel van die burgers. Eén van de belangrijkste kenmerken van het fascisme hebben deze populisten gemeen en dat is het opvoeren van een zondebok die schuldig is aan alles wat ons dat gevoel van onbehagen geeft. Andere kenmerken van het fascisme zijn dat het een sterk populistisch en nationalistisch karakter heeft. De nadruk ligt op nationale symbolen en tradities. Als ik naar ons eigen land kijk en zie hoeveel navolging politici als Geert Wilders en Thierry Baudet krijgen vind ik dat absoluut beangstigend en moet ik meteen aan het vroege werk van Kiefer denken: ‘Mensen vergeet het verleden alstublieft niet’. Eerst lijken de ideologieën van de populist te absurd om navolging te krijgen maar vervolgens worden deze absurditeiten zo onderdeel van ons bestaan dat je vergeet hoe absurd ze eigenlijk zijn. Voor je het weet voer je jaarlijks een discussie over zwarte Piet.

Hannah Arendt schrijft tijdens het bijwonen van het Eichmann proces in Jeruzalem, waar ze tevens haar bekende theorie over de banaliteit van het kwaad zou ontwikkelen, dat ze werd getroffen door een opvallend gebrek aan diepgang bij de dader waardoor het onmogelijk werd om achter de onbetwistbare slechtheid van zijn daden dieperliggende wortels of beweegreden te bespeuren. Dit lag volgens haar niet zozeer aan zijn domheid, maar aan gedachteloosheid. Om deze reden stelde zij zichzelf de vraag of het probleem van goed en kwaad, ‘ons vermogen om recht van onrecht te onderscheiden’, verband zou kunnen houden met ons vermogen om te denken.


Altruïsme ten tijden van individualisme


Tegenwoordig wordt er vaak gepretendeerd dat de mens in de kern solidair is. Wanneer het water ons aan de lippen staat helpen wij de ander. Darwin en Nietzsche hadden mij echter wel duidelijk gemaakt dat solidariteit ten gunste van jezelf, de groep of op z’n minst om je soort verder te helpen zou moeten zijn. In hoeverre is dat op de mens dus van toepassing? Laten we bijvoorbeeld onze waardering voor mensen die in de zorg werken blijken omdat we bang zijn dat we zelf hun hulp nog hard nodig gaan hebben? Of ben ik nu te pessimistisch? We leven in tijden van extreem individualisme. Er is ruimte voor de graaiende, buitenproportionele bonussen innende mensen die multinationals leiden die gesteund door de overheid weinig tot geen belasting hoeven te betalen. Freud schaarde dit onder het ‘lustprincipe’. Daarnaast leven we in een extreem complexe werkelijkheid, het ‘realiteitsprincipe’. Volgens Freud zou dat realiteitsprincipe, noem het cultuur en beschaving, ervoor zorgen dat mensen die lusten en driften aan banden leggen. Bij Harvey Weinstein liet het realiteitsprincipe het overigens ongenadig afweten. Vrouwen die aan het werk wilden in één van zijn films kregen voornamelijk te maken met het lustprincipe maar het ontbreekt in deze tijd aan een groot ideologisch verhaal zoals bijvoorbeeld tijdens de Verlichting. Iets wat mensen nieuwe inzichten geeft en wat mensen met elkaar verbindt. Om deze reden wordt alle aandacht op het kleine verhaal gevestigd. Klein leed en gevoel van nationalisme nemen het debat over. Dit is koren op de molen van de populisten. Vervolgens wordt er altijd een zondebok aangewezen die verantwoordelijk is voor onze ongemakken. Is er nog een groot verhaal mogelijk nu het beschaafde leven zo onder druk staat? Als product van de evolutie blijken we slecht in staat tot het naleven van het door onszelf zo geprezen verlichte mensbeeld.

Is dit misschien een tijd waarin zo’n ‘groot verhaal’ ontstaat, waarin mensen verbonden worden? Nu de zondebok wegvalt omdat we tegenover een ongrijpbare vijand staan zijn we aan het zoeken naar een houding die onszelf als individu niet uit het oog verliest maar die ook moreel te verantwoorden is. Ik zie dus ook niet persé een volk dat iedereen wil helpen maar meer een volk dat bang is om buiten de veiligheid van de kudde te vallen. Het eerste wat we ook deze crisis de kop op zagen steken was toch het individualistisch handelen van mensen. Mensen propten hun winkelwagens zo vol dat deze wagens stuurloos werden en volgden om een voor mij nog steeds onverklaarbare reden de kudde met het inslaan van toiletpapier. Als het dierlijke instinct opkomt luistert ieder mens naar zijn of haar verlangens. Verlangen naar rijkdom en succes, verlangen naar samenzijn met mooie en succesvolle mensen, het verlangen om leuk gevonden te worden en vele vrienden te hebben. Echter gaat het mis zodra de mensen die warm lopen voor de populisten deze instincten beginnen te voelen en daar gehoor aan geven. Omdat zij in plaats van te erkennen dat ze die verlangens hebben en in plaats van toe te geven dat ze al die deugden niet hebben omdat ze lui, niet slim genoeg of gewoon pech in het leven hebben, in plaats daarvan wijzen zij die verlangens en deugden af en maken deze tot iets slechts. Deugden verwerpen louter om passiviteit te rechtvaardigen maakt je tot lid van de kudde.

Hiermee keer ik me tegen de slavenmoraal, tegen de kuddemoraal. Nietzsche zou trots op me zijn. Echter, Nietzsche stond volledig achter de herenmoraal als zijnde de sterke mens, de Übermensch, het roofdier wat zo kenmerkend is voor het liberalisme. Ik zie het wel als een biologisch gegeven maar ik denk wel dat het binnen onze mogelijkheden ligt om met behulp van realiteitszin ons daar steeds verder van te distantiëren. Ik vermoed dat het hier zal wringen voor Nietzsche. Dit is teveel in strijd met de herenmoraal. Waar ik mezelf net als Nietzsche beschouw als een nihilist, we ontkennen het bestaan van betekenis en waarden in onze wereld, zo zag Nietzsche een weg uit het nihilisme in de mogelijkheid van mensen om übermenschen te worden, die zich niets gelegen lieten liggen aan bestaande conventies maar hun eigen waarden schiepen. Ver voor Nietzsche beschreef Dostojevski dit natuurlijk al in Misdaad en straf. Echter mijns inziens zijn we wel in staat om ons biologisch instinct los te laten en dingen te doen zonder daar een eigenbelang aan te hechten. Misschien ben ik dus eerder een existentialist dan een nihilist. Het existentialisme beschouwt iedere persoon tenslotte als een uniek wezen, verantwoordelijk voor eigen daden en eigen lot. Zoals je merkt hink ik dus op twee gedachten. Deze crisis zal uitwijzen waar de mens toe in staat is. Neemt het ‘roofdier’ de overhand of zijn we toch vooral solidair en zetten we ons belangeloos in voor de ander?

Is deze crisis het gevolg van onze oneindige hebberigheid? Is het einde van het kapitalisme eindelijk in zicht? Mij leert dit in ieder geval dat we de wereld zoals we die nu kennen anders moeten gaan inrichten. Als de bankencrisis van 2008 en de huidige klimaatcrisis niet al aangaven dat de neoliberale globalisering zoals we die nu kennen niet langer houdbaar is dan is de coronacrisis wel de genadeklap. Toch ben ik bang dat het weinig zal veranderen. De regering zal zichzelf voornamelijk op de borst kloppen en zeggen; “kijk eens hoe we jullie door de crisis hebben geleid, met onze miljarden aan staatssteun die ons huidige economische beleid ons gebracht heeft”. We zullen zien. Zoals gezegd, interessante tijden.


IV    Hedendaags absurdisme



Ik ben iemand die de hele dag om zich heen kijkt, observeert en vastlegt wat hij ziet. Dit doen uiteraard velen met mij. De kunst is echter om dusdanig goed te observeren dat je voorbij de inductie gaat. Inductie is een manier van redeneren waarbij er op grond van een aantal specifieke waarnemingen tot een algemene regel wordt gekomen. Naast vastleggen in de zin van registreren in het brein leg ik het ook letterlijk vast zoals hier te zien is of zoals te zien is op de linnen doeken die soms, nog voor ze uit het plastic zijn al voorzien zijn van nieuwe ideeën. Dit geldt natuurlijk voor heel veel kunstenaars zoals reeds besproken in dit essay maar misschien wel in het bijzonder voor een aantal filosofen die we vanwege hun verdiensten binnen de romankunst toch zeker ook moeten schalen onder de kunstenaars.

Camus


Dit jaar, 2020, het jaar dat de Coronacrisis onze wereld in haar greep hield, ben ik ‘de Pest’ van Albert Camus gaan herlezen en kwam tot de ontdekking dat de staat waarin de wereld verkeerd alles bepalend is voor hoe we een verhaal beleven. Zo herinner ik me dat bij mijn eerste lees ervaring van ‘de Pest’, zo’n twintig jaar geleden, ik was toen twintig jaar oud, ik het als een volkomen abstract idee had ervaren terwijl het nu zo reëel en herkenbaar is. Natuurlijk is de mortaliteit van dit virus niet te vergelijken met de pest maar toch zijn er ook veel gelijkenissen wat betreft de fictieve situatie zoals Camus die schets in zijn boek. ‘De Pest’ was destijds het eerste boek wat ik van Camus in handen kreeg. Ik was direct onder de indruk van het boek en de boodschap die Camus via zijn personages aan ons mee wilde geven. Ik was in die tijd mijn eigen engagement aan het vormgeven en was gevoelig voor het altruïsme wat Camus via Bernard Rieux tentoon spreiden. Camus weet zijn personages treffend neer te zetten. Zo ook creëert Camus een wel erg Kafkaësk beeld van de ambtenaar Joseph Grand die doordat hij moeite heeft met de woorden recht, beloften, welwillendheid, verzoek en dankbaarheid nog steeds vast zit in zijn nietszeggende functie. Camus schrijft: ‘Zo bleef onze stadsgenoot zijn onopvallende functies tot op vrij gevorderde leeftijd uitoefenen omdat hij het juiste woord niet kon vinden’. Volgens mij zijn hier de eerste tekenen van het existentialisme en het absurdisme te bespeuren. Het existentialisme zegt dat door bewustwording, vrije wil en persoonlijke verantwoordelijkheid iemand zijn eigen leven betekenis kan geven in een wereld die geen betekenis heeft. Die betekenisloosheid omschrijft Camus beeldend in hoe hij Oran aan ons toont. Zo zegt hij: “De stad is lelijk, dat kan niemand ontkennen. Er heerst rust, die het moeilijk maakt in één opslag te zien wat het verschil is tussen deze stad en zoveel andere handelssteden waar ook ter wereld.” Camus gebruikt de stad Oran als metafoor voor de leegte van ons bestaan. Zo vervolgt hij: “Hoe kun je een goed idee krijgen van een stad zonder duiven, zonder bomen en zonder tuinen, een stad waar je geen klapwiekende vleugels en ruisende bladeren hoort, kortom een oninteressante plek.” Rieux geeft betekenis aan zijn leven door zich belangeloos in te zetten voor de hulpbehoevende in tijden van crisis. Het Absurdisme zegt dat de zoektocht naar betekenis in een doelloos universum in conflict is met het ontbreken aan die betekenis.




Existentialism No.1 | oliverf op linnen | 80 x 80 cm

Contemporary Absurdism | Olieverf op linnen | 100 x 80 cm

Het absurdisme leert ons dit te accepteren maar er tegelijkertijd ook tegen in opstand te komen door te omarmen wat het leven ons te bieden heeft. Joseph Grand lijkt me hier een schoolvoorbeeld van. Het was voor mij destijds een hele opluchting om een soort van positieve variant op Nietzsche’s nihilisme te leren kennen. Het nihilisme zegt niet alleen dat het leven betekenisloos is maar dat het ook geen zin heeft om betekenis aan ons leven te geven.

Ik wilde meteen meer van deze filosoof lezen en zoals velen ben ik toen zijn misschien wel belangrijkste boek ‘de vreemdeling’ gaan lezen. De Vreemdeling is een sleutel tot het wereldbeeld van Camus. ‘Het leven is absurd’, zei de Franse filosoof, ‘het is geen middel naar een hogere betekenis waar wij naar op zoek zijn, het leven is het doel op zich.’ Alle ideologieën en grote verhalen over het leven houden ons van leven af. De protagonisten in zijn boeken zijn helden van het absurdisme: ze willen leven ondanks de zinloosheid van hun leven.

Dit geldt zeker ook voor de absurde held uit Camus filosofische essay: ‘de mythe van Sisyphus’. Sisyphus is door de goden veroordeelde tot het voortdurend omhoog duwen van een rotsblok naar de top van een berg, waar het dan vanzelf weer naar beneden rolde. Ondanks de oneindige nutteloosheid van zijn taak blijft Sisyphus volhouden.

Sisyphus supper | Olieverf op linnen | 50 x 40 cm

Slotakkoord


Voor de meeste muziek, beeldende kunst en boeken die in dit essay behandeld zijn geldt dat het enige moeite van de aanschouwer of toehoorder verlangt voordat men het volledig waardeert. Soms is het als een goede wijn die je moet leren waarderen maar soms ben je opslag verliefd op een werk. Waar een Amarone je in het gezicht kan slaan en meestal meteen goed smaakt moet je bij een Brunello of Barolo enig moeite doen of er wat lekkers bij eten. Dat niet iedereen die moeite neemt is oké, in Volendam wordt vast ook prima muziek gemaakt, wel vind ik het kwalijk dat wij kunst en cultuur onze kinderen niet voldoende onderwijzen. We hoeven er natuurlijk niet voor te zorgen dat onze kinderen verslingerd raken aan Bach, Shönberg of Boulez maar ik vind het wel onze taak om ze met meer dan alleen de muziek uit Volendam en de hapklare brokken van radio en internet in aanraking te laten komen. We moeten ze meegeven dat dingen die afwijken van de hedendaagse norm niet persé raar zijn. Als we hiermee beginnen binnen de kunst dan kunnen we hier binnen de maatschappij op den duur ook de vruchten van plukken.

Mijn conclusie is dat er toch een dissonant te vinden is tussen mijn opvattingen en die van Arnold Schönberg. Waar Schönberg zegt: ‘Als het kunst is, is het niet voor iedereen, en als het voor iedereen is, is het geen kunst’ , durf ik te stellen dat kunst voor iedereen is en dat smaak valt te ontwikkelen.